‘De genade van het woonadres in tijd van oorlog’

Toen heel lang geleden de eerste staartloze apen mensachtige trekken gingen vertonen, of zo u wil de eerste mensensoorten nog wel heel sterk aapachtige trekken vertoonden, was hun belangrijkste uitvinding de communicatie via taal. Ze konden nu overal een verhaal bij verzinnen, dat aan anderen doorvertellen of er een draai aan geven en zo een eigen versie van verleden en toekomst verzinnen. Er was één belangrijk ding dat ze juist niet nieuw hoefden te leren, dat ze al tot in den treure kenden uit hun eerdere apenstadium: oorlogvoering.
Wil je als alpha-mannetje tijdig je eigen aftakeling compenseren of verdonkeremanen, dan is het wel zo handig om een stel potige puberjongetjes aan je kant te krijgen. Je kunt ze privileges gunnen bij het eten of toegang gunnen tot jongedames. Vroeg of laat formeren ze dan toch een eigen clubje en dan is het met je macht gedaan. Misschien helpt het dan nog als je ze buit belooft bij het veroveren van de vijand. Dat is dan een andere apenfamilie verderop. Je moet eerst stokken en stenen verzamelen, op bomen slaan en stampen op de grond onder het uitschreeuwen van vervaarlijke kreten. Mocht je eigen club winnen dan zijn er nieuwe jongedames en nieuw ‘eigen’ terrein. Misschien blijf je dan nog even de alpha.
Geleidelijk aan heeft de mens dat gebeuren cultureel en institutioneel onderdeel gemaakt van zijn ‘beschaving’. Je spreekt nu van soldaten die een apart kleurenpakje dragen, eigen liederen zingen, met trompetgeschal de aanval aankondigen, een ingewikkeld rangenstelsel hanteren of met vliegbewegingen hun gevallenen herdenken. Grote stenen markeren de randen van het gebied waar zij de baas zijn en waarachter zij een mogelijke vijand vermoeden. Vaak maken ze dan een vredesverdrag dat enige tijd stand kan houden.
De Duitse Bondskanselier en historicus Kohl (‘Der Dicke’) sprak in dit verband van ‘Die Genade der späten Geburt’. Hij doelde erop dat jongelui makkelijk praten hadden over de foute oorlogen van eerdere generaties omdat zij toevallig niet toendertijd al geboren waren: ze hadden nooit voor het dilemma gestaan om wel of niet mee te doen. Vaak blijkt pas achteraf wie ‘aan de goede kant’ stond, want de winnaar bepaalt het ‘narratief’, een samenhangende interpretatie van het voorafgaande. Die komt dan in een schoolboek.
We gaan kijken wat er in oorlogstijd gebeurde in een grensplaatsje waar de landsgrens dwars door het ooit verenigde dorp en dwars door gezinnen heen liep en waar eigenlijk alleen het woonadres bepaalde aan welke kant je moest aantreden. Wat, als je levensgevaarlijke vijand een grotere taalverwant blijkt dan je eigen commandeurs, maar tegelijk staat voor een van de misdadigste regimes ooit? Uiteindelijk werden de verslagenen tegelijk de overwinnaars. Of voelde het toch niet helemaal zo?

Nederlands-Duitse grensbewoners
Begin jaren dertig van de vorige eeuw verzorgt oma Mina tijdelijk haar zieke vader Leonhard Kutsch (‘Veteran von 1870-71‘ volgens zijn bidprentje) in zijn woon- en haar geboortehuis in het Duitse deel van Vaals, nog geen twintig meter voorbij de Nederlandse grens. Haar oudste (Nederlandse) zoon Leo bezoekt daardoor noodgedwongen de leerjaren drie en vier van de deutsche Grundschule; voordien en nadien zat hij op de min of meer Nederlandstalige Aloysiusschool, vijf minuten lopen aan Nederlandse kant. Het heen-en-weer gedoe leidt ertoe dat hij twee keer zijn Eerste Communie doet, eenmaal bij de Nederlandse Sint Pauluskerk, eenmaal bij Sankt Jakob in Aken-West.
Uiteindelijk blijft het bij alleen lager onderwijs: het zijn immers de jaren dertig, zijn pa Peter, wever van beroep, is werkloos, Leo krijgt wel een ULO-advies (hoger kon destijds niet in het dorp) maar centjes binnenhalen heeft voor het gezin-in-bittere-armoede in het al decennia grootschalig noodlijdende Vaals voorrang. Hij moet meteen werk zoeken, al is het maar boodschappen bezorgen op de fiets voor de lokale kruidenier, de ‘Konsum’. Als hij later bij een historische tentoonstelling van Sankt Tolbert in Vaals een foto ziet van klasgenoten die destijds wel door mochten naar de ULO, komen onvermijdelijk de tranen.
Omdat hij in een grensstreek woont, verplicht de vooroorlogse Nederlandse overheid hem (net als alle andere werkzoekenden in grensgebieden) in de jaren vóór de oorlog tot arbeid in Duitsland; zo bestrijdt die overheid op gezag van de katholieke politicus Romme en de latere premier De Quay de Nederlandse werkloosheid. Ze helpt daarmee Duitsland bij het voorbereiden van een complete wereldoorlog en dat staat natuurlijk niet vermeld in het latere officiële ‘Hollandse’ narratief.
Op naar het front
Met een als Duitse geboren moeder en een als Nederlander geboren vader, een halve loopbaan in het Duitse basisonderwijs, een al heel vroeg afgebroken opleiding en met als thuistaal het Akense dialect treedt Leo in september 1939 (hij is dan 19) aan voor zijn Nederlandse dienstplicht aan de Hollandse kust, bij de LuchtAfweer (2e depot, Batterij). Hij ligt af half januari in Egmond aan Zee in een schoolgebouw, samen met zijn Vaalser kameraad Frits Kayser. Alle verloven worden meteen al ingetrokken en zullen dat blijven tot de landgenoten van zijn opa Leonhard daadwerkelijk binnenvallen; het koude angstzweet en de intense heimwee druipt van de verzonden briefkaarten (‘het was me grijs hoor’) naar zijn Vaalser kameraden van de ‘Katholieke Jonge Werkman’. In zijn naïviteit vraagt hij hen eerst nog om een lokale bestuursvergadering uit te stellen tot hij weekendverlof zal hebben.
Geen schot gelost maar zwaar gewond
Zijn bevelvoerder ‘Sergeant-capitulant‘ Hendrik Lauvenberg  meldt dat hij Leo ‘omstreeks eind December, begin Januari‘ heeft bevorderd tot dienstplichtig korporaal.  Daadwerkelijk geschoten vanaf zijn luchtafweergeschut, dat heeft Leo dus nooit, ook niet bij oefeningen, daar was te weinig munitie voor. Ook toen het erop aan kwam in Egmond aan Zee, kwam hij niet aan schieten toe. De op 10 mei als eerste overkomende Duitse piloot (dat had dus zomaar zijn bloedeigen neef kunnen zijn, van iets verderop in de Akener-Vaalserstraat, uit het Duitse deel van Vaals) vliegt eerst doodleuk door, keert dan bij het strand om, hoogst professioneel (op zoveel spitsvondigheid waren ‘onze jongens’ niet ingeoefend: ze wachtten juist op de volgende vliegtuig, waarop ze dan gericht zouden schieten) en nadert nu onverwacht van achteren; de granaatsplinters/mitrailleurkogels zitten van schouder via bil tot kuit, sommige nog jaren later. Na weken pas doet iemand hem zijn schoenen uit in het militair hospitaal.
Verslagen afgedropen naar zijn halfduitse thuis
Op 13 mei stuurt de chef van het militair hospitaal in Den Haag een postkaartje aan vader Peter met het bericht dat diens zoon Leo daar met verwondingen is opgenomen. “Zijn toestand geeft geen aanleiding tot ongerustheid; zoo hierin verandering mocht komen zal U hiervan bericht worden gezonden” aldus de voorgedrukte standaardtekst. Er staan bezoekuren vermeld maar daar wordt door geldgebrek geen gebruik van gemaakt. Op 29 Juni 1940 meldt de Veldwachter in Vaals ‘namens den Burgemeester’ dat Leo ‘aan de gemeente in bewaring heeft gegeven … militaire kleeding en uitrusting. 1 veldjas, 1 pantalon, 1 paar beenwindsels‘. Vlak daarvoor is de aldus in luttele minuten verslagen Nederlandse soldaat afgedropen naar zijn halfduitse thuis. Daar hebben zijn ouders en verloofde tot die tijd niet geweten hoe het met hem was en in welke staat ze hem terug zouden krijgen: ook de administratie van het overwonnen oorlogsministerie lag immers compleet op zijn gat.
Steeds weer klappen bij de grensovergang
Op nu – zo moeten we vermoeden – naar de gedwongen Arbeitseinsatz in het nabije en vanouds vertrouwde Aken (wie daar werk vindt, hoeft niet nog verder van huis maar is net zo goed inkomensloos). Leo wordt vervolgens met regelmaat door de Sicherheitsdienst in elkaar gemept en vastgehouden bij zijn dagelijkse grenspassages, waar ze beslist de verblijfplaats willen weten van zijn jongere broer Joep die bij boeren aan Belgische kant de Arbeitseinsatz weet te mijden.
Generaal-Majoor Römer, Chef Hoofdregelingsbureau in ´s Gravenhage laat in Januari 1942 weten dat ‘ten behoeve van de krijgsgeschiedenis … een nauwkeurige opgave … van het aantal oorlogsgewonden …’ nodig is: hij beschikt niet meer over ‘alle betreffende archieven en bescheiden‘ en moet daarom ‘noodwendig een beroep doen … op allen … die gedurende de oorlogsdagen gewond zijn geraakt’. Hij stuurt daartoe een vragenlijst met portvrije retourenveloppe. In augustus van dat jaar volgt opnieuw een vragenlijst, nu van Het Waarnemend Hoofd der Afdeeling Overheidspersoneelsvoorziening van het Departement van Binnenlandse Zaken ´ter uitvoering van … de PLAATSINGSVERORDENING OVERHEIDS- EN SEMI-OVERHEIDSPERSONEEL 1940´. Opnieuw met een niet te frankeren rerourenveloppe. En uiteraard ook nu weer zonder enig praktisch gevolg.
Januari 1941 meldt Leo officieel dat hij bij zijn werk toenemend last ondervindt van zijn wonden. Hij heeft dan een verplichte zevenweekse cursus electrisch lassen gevolgd in Aken, waarvoor hij 150 Rijksmarken heeft moeten betalen zonder enig inkomen. Verteld heeft hij dat nooit, wel over de enorme machteloosheid als Vaalser joden worden ingeladen en afgevoerd bij het Wilhelminaplein. En niet te vergeten over het ongelukkige bombardement van een Engelse vliegbemanning in nood, waardoor het Clarissenklooster in Vaals afbrandt. ‘De nonnetjes die we naar buiten droegen waren vederlicht en zaten onder de luizen; de overste had geen arts binnen gelaten hoewel er al een tijd tbc heerste.’ De Amerikanen zaten toen al bij het Drielandenpunt en in Mamelis, maar Vaals zat klem.
Lid van de OrdeDienst onder gezag van ‘Mijnheer Pastoor’
Als geüniformeerd lid van de Militaire Ordedienst in het al in ’44 bevrijde zuiden gaat Leo enthousiast als mede-overwinnaar achter de Amerikaans-Canadese bevrijders aan, mee op rooftocht langs Duitse textielfabrieken. (Nederland had alle grondstoffen voor textiel eerder aan Duitsland moeten uitleveren.) Wat Leo niet lekker zit, is dat die bevrijders zo makkelijk toegang kregen tot de meiden, dat zat hem later nog tamelijk hoog. (Vaals herbergde tijdelijk op 8.000 inwoners liefst 5.000 Amerikaanse krijgers.) De Ordedienst staat onder leiding van ‘Mijnheer Pastoor’ bij gebrek aan Nederlands burgerlijk gezag. Op diens aanwijzing ontnemen ze de latere communistische senator Hub Hermans uit het eigen dorp zijn sleutelrol in de bitter noodzakelijke voedseldistributie. Aan die arrestatie te hebben meegewerkt, dat spijt Leo later nadrukkelijk.
In maart 1945 blijkt Leo voorzitter te zijn van het plaatselijke ‘Comité tot Ontwikkeling en Ontspanning van Geallieerde en Nederlandse Troepen (COOGENT)‘ dat onder andere de ontspanning voor Amerikanen ‘In meer geregelde banen moet leiden‘. Dat is kennelijk nodig, gegeven dat de weldoorvoede helden-bevrijders ruimschoots voorzien zijn van vrije tijd, sigaretten, chocola, nylons en condooms.
Voor eventjes hulpje bij de Marechaussee
Op 17 december 1945 deelt de kolonel Pannekoek der Koninklijke Marechaussee, Commandant der Grensbewaking mee, Leo tijdelijk tot wachtmeester te benoemen. Op 1 juni 1946 krijgt Leo een aanbevelingsbrief mee voor een toekomstige burgerbetrekking van Kapitein Nulens van het Korps Grensbewaking Zuid-Limburg in Eijsden. Leo is dan bevorderd tot sergeant.
Wat hem beslist níet spijt, is dat hij het daaropvolgende aanbod van overheidswege misloopt om de Nederlandse Staat als lid van de Militaire Politie bij te staan bij de voortzetting van de koloniale oorlog in Indonesië. Tijdens de voorlichtingsbijeenkomst waarop hem dit vermoedelijk niet te weigeren aanbod wordt voorgehouden breekt een fors onweer los, dat haast iedereen doet vluchten naar een veiliger bijgebouw. Nadien blijkt zijn dossier, net als dat van een gelijkgezinde lotgenoot jammerlijk zoek. Vlakbij loeit een kacheltje. Dan verkiest Leo liever nog vredig kolen te sjouwen tegen laag loon op de stokerij van wat hij later als ‘zijn’ fabriek zal beschouwen.
Als hij daarop in november groot verlof krijgt, staat hij weer vermeld als korporaal. Hij levert onder andere twee onderbroeken, twee hemden en twee paar sokken in plus een paar schoenen.
Textielindustrie, lage lonen, nog lagere pensioenen
Net als zijn vader en schoonvader zal Leo na de oorlog werken op de dan Vaalser Textiel Fabrieken (VTF). 
Als die textielfabriek failliet gaat (rond 1977) is hij als stoker nog maanden onmisbaar om het gebouw en de voorraden op temperatuur te houden. Zijn loon wordt nu salaris, onder zijn blauwe overall verschijnt een stropdas, niemand verbiedt hem voortaan het gebruik van het directietoilet. Als vakbondsman staat hij dagelijks paraat om ontslagen collega’s bij te staan bij allerlei administratieve sores. Hij houdt daartoe kantoor in de portiersloge. Hij zal dat dienstverlenende werk nog jaren nadien trots voortzetten als vrijwillige ‘vakbondswinkelier’ in Heerlen.
Wie dacht dat Leo een wat depressief, naar binnen gekeerd persoon zou zijn na al deze belevenissen, die heeft het mis. Leo beheerste in ruime mate de kunst van ironie en sarcasme ‘wider den tierischen Ernst‘. Toen hij het ongeveer halverwege zijn leven wel gezien had met al dat kerkbezoek, wilde hij best wel een weddenschap aan. Hij zou minstens driekwart van alle vrouwen in Vaals weten te herkennen, alleen al aan hun kuiten.
Liever geen oorlogspensioen als je daartoe oorlogsherinneringen moet ophalen en onder geen beding onder Duitse messen
Als hem – nog weer heel veel later – wordt gesuggereerd, te bezien of er alsnog, en zijn kansen staan bepaald gunstig, een aanvullend oorlogspensioen in zit, ziet hij daarvan bij nader inzien af zodra blijkt dat hij daartoe de gebeurtenissen van mei ’40 zou moeten uitpakken uit zijn degelijk verzegelde geheugenkluis. Daartoe is hij onder geen beding bereid: No way.
Op zijn tachtigste wil hij, met zijn dan al veel te lang verwaarloosde hartklachten beslist niet onder Duitse messen, daar op loopafstand van thuis, in het uitmuntende akademisches Klinikum in het hem zeer vertrouwde Vaalserquartier. Verderop, in Heerlen, rijden ze hem ´s nachts de lakenkamer op, met zijn opiate pijnbestrijders en zijn, door medisch voorgeschreven dorst kapot gesprongen lippen.
Zijn oorlog-van-toen is nu plotseling weer helemaal losgebroken en hoogst actueel en die angstaanjagende oorlog-van-toen houdt nu ook zijn medepatiënten uit hun slaap. Niet lang meer.

PS1:
U vraagt zich af hoe het Leo’s kameraad Frits Kayser verging. Zijn dochter Marianne weet er niet veel van: hij vertelde er nooit over. Vermoedelijk is hij zonder verwondingen direkt na de Nederlandse overgave meegereisd met Leo Graaf die op zijn beurt als reservist vanuit Vaals was opgeroepen en in een militair voertuig vanuit Brabant een hele reeks verslagen Zuid-Limburgers naar huis bracht. Ongetwijfeld heeft de Nederlandse soldaat Graaf daarbij gebruik gemaakt van zijn ‘Berliner Schnauze´. Hij had zijn vroegste jeugd in Berlijn doorgebracht en had alleen op school kennis gemaakt met de Nederlandse taal. Hij heeft – anders dan de overigen – later wel uitgebreid verhaald over de oorlogsjaren, onder andere over het moeten weghalen van grote aantallen ernstig verminkte lijken uit Akense kelders na inzet van luchtdrukbommen bij Engelse bombardementen.
PS2:
Als ooit iemand een diepgravende studie maakt van ‘De Vaalser Factor‘ in vervolg op Maria Jansens GGD-studie ‘Op zoek naar de Limburg factor‘ uit 2015 (een studie ter verklaring van chronische regionale achterstanden in gezondheid, onderwijs en inkomen van Zuid-Limburgers), dan past daarbij een massapsychologische invalshoek à la Alexander Mitscherlich. Alle hierboven beschreven Nederlandse soldaten uit Vaals waren uitermate nauw verwant met, zo niet verknocht aan de Duitse taal en volkscultuur. Hun voorouders hadden bovendien hoogst twijfelachtige ervaringen opgedaan met de Nederlandse overheid, voor wie hun nakomelingen dit keer dus wel in krijgsdienst moesten. Overigens niet alleen met de Nederlandse, vlak voor de Tweede Wereldoorlog ook de Duitse en driekwart eeuw eerder de Belgische.
Nu er – je zou historisch gezien misschien kunnen zeggen ‘eindelijk, zij het onder groot voorbehoud’ – een Duitse overheid aantrad, waren de vertegenwoordigers daarvan, ook al leken ze misschien – even nog – sympathiek ogende ‘gewone’ lotgenoten van de overkant, in werkelijkheid helaas de autoritaire hulpjes van een uitermate misdadig regime.
Dat wisten deze jonge Nederlandse soldaten al wel: onder andere de katholieke geestelijkheid had hen intens voor het fascisme gewaarschuwd en ook de eerdere wereldoorlog had de Vaalsenaren al enorm op afstand gezet door ingrijpend economisch en sociaal isolement. Toch moet deze zoveelste ervaring een hele generatie Vaalsenaren een sluimerende, in zekere zin haast laatste illusie armer hebben gemaakt. Van alle kanten in de steek gelaten, voor een zoveelste keer. De in vele statistieken tot uitdrukking komende naar binnen gerichte grondhouding, naar whatever-overheid gerichte scepsis en hoge mate van Politikverdrossenheit zouden zo wellicht (deels) zijn uit te leggen.

Bijgewerkt juli’21 en mei/juni’23; foto: Leo in de Vaalser Harmonie, die na de oorlog speelt in de straten van Aken, dan uiteraard niet in carnavalsuniform zoals op de foto.

Terug naar het publicatie overzicht