In ‘Herbert Marcuse verveelt zich te pletter’ komt het welhaast tot een vechtpartij bij de hemelpoort. Wat in eerste instantie nog begint als een spannend onderonsje met een oud links idool uit de jaren zeventig, pakt onverhoeds uit als een verhit wederzijds verwijtend twistgesprek tussen in wezen ideologisch gelijkgezinde, maar tot in hun ziel gekrenkte en teleurgestelde vakverwanten die elkaar de domme kortzichtigheid van hun eertijds Frankfurter optimisme bijna persoonlijk kwalijk nemen.
Ooit werden haast paradijselijke opties als realistisch geschetst voor een verstandig ingerichte samenleving die dankzij snelle technologische vernieuwing en automatisering met aanzienlijk minder arbeidskracht en vervreemding toe zou kunnen om toch redelijke materiële welvaart voor velen te scheppen. Homo ludens zou zelfs kansen krijgen tot in de arbeidersklasse toe. Repressieve tolerantie, dat was wel ingewikkeld maar het was alles waarop we verdacht hoorden te zijn en die konden we met voldoende kritische Gesellschaftslehre und praktische Vernuft wel entlarven und dingfest machen.
Nu legt de auteur aan de oude filosofieprofessor de vraag voor, of hij zich realiseert waar sindsdien de inverdiende winst werkelijk naartoe vloeide. De Panama-papers geven een beeld van honderden miljarden die in handen kwamen van een selfish luxe-klasse die haar solidariteitsbijdrage creatief wist te omzeilen in belastingparadijzen. Erger nog: hoogopgeleide criminelen die met doortrapte creativiteit nooit betaalde BTW bij tientallen miljarden ‘terug’ weten te vorderen van staten – zoals de onze – die vervolgens hun toenemend verarmende middenklasse aanspreken op het gelag. Niks emanzipatorische Sozialisation voor deze al even academisch geslaagde als beschavingsloze graaiers die niet alleen het moeizame bouwwerk van het Rijnlandse solidariteitsmodel van zijn materialistische bestaansvoorwaarden beroven maar daarenboven de bodem leggen voor een groeiende onvrede die de democratische verhoudingen zelf doet wankelen.
Moeten we het – om het even plat, praktisch en heurig te houden – nu zo begrijpen, dat bij voorbeeld de drie Haagse decentralisaties die onze sociaaldemocratische burgemeesters-in-oorlogstijd ons door de strot menen te moeten duwen, volstrekt overbodig waren als ze in plaats daarvan het luxurierende tuig-van-de-richel uit onze internationale criminelenelite durfden te disciplineren? Is dat inderdaad de juiste realistisch-politieke interpretatie en was dat hele neoliberale dilemma nooit ontstaan als de Frankfurters ons destijds nadrukkelijk gewezen hadden op deze desastreus a-sociale karaktertrek van de pratende apensoort in plaats van ons naïef voor te zwijmelen over het perspectief van tijd en ruimte voor de spelende arbeidersklasse?
Met een daverende klap slaat de hemelpoort dicht als de auteur zich mistroostig op zijn terugtocht begeeft. Frankfurt heeft even niets te bieden. Linkedin en Facebook al evenmin.