In ‘Hoe visionair is onze linkse koppoter?’ (voorlopige werktitel) waagt de auteur zich aan de politieke implicaties van het klassieke denken in typologieën, ooit kernbezigheid van de sociologie. Is het Stand, Klasse, Schicht of Lebenslage en staat daarop dan haaks Generation en Gender? Welke bril is nodig om de wereld om ons heen te ordenen naar macht, status, inkomen en andere varianten van kapitaal (economisch, cultureel, sociaal, fysiek)? En hoe kunnen wij Gods schepping verbeteren door die ongelijkheden politiek te bestrijden? Sinds onderzoeksbureau Motivaction wil doen geloven dat de moderne samenleving uit mentality-categorieën bestaat (en daarvoor plaatjes gebruikt die je vindt bij de Duitse socioloog Hradil, die zelf beter meent te weten en het inbedt in zijn studies over armoede), zijn sommige Hollandse elites een beetje de weg kwijt, Haagse linkse elites vooral.
Onze toekomstige leider Asscher voegt er nu (2016) in zijn bijdrage aan ‘New ideas for the future of the global progressive movement’ als denkmodel het kikkervisje aan toe dat hij zijn kinderen zag tekenen (ontwikkelingspsychologen spreken hier van een ‘koppoter’). Hij herkent daar als moderne sociaaldemocraat de huidige samenleving in: die ontbeert de middenklasse, er rest nog slechts een kop op magere poten, respectievelijk boven- en onderklasse.
De auteur adviseert Asscher om eerst eens te kijken onder het hoedje dat zijn kinderen tekenden bovenop het kikkervisje, hun koppoter. Daar houdt zich het huidige ‘Großbürgertum’ schuil; het heeft zich bij de actuele (leeg)stand van het dominerende politieke benul teruggetrokken in ‘die innere Immigration’, kijkt hooguit nog buitenlandse actualiteiten, schuifelt zwijgend langs oude schilderijen en reist bij voorkeur in de stiltecoupé van de eerste klas. Het houdt daar zijn hart vast voor de kleinkinderen en voor het voor hen gereserveerde spaargeld; houdt dat nog lang genoeg zijn waarde? Zijn min of meer grootburgerlijke eigen mening houdt het maatschappelijk middenveld vooralsnog angstvallig voor zich.
Recht onder dat wat Asscher aanziet voor het hoofd van de kikkervis, hangt vervolgens in werkelijkheid de groeiende ‘zeer armlastige klasse’ (Z.A.K.). Kinderen tekenen zoiets niet (“dat is vies”), daarvoor moeten ze eerst gaan puberen en zich van vader Asschers misvattingen bevrijden. Sociaal-democraten staan vanouds ambivalent tegenover dat armlastige bevolkingsdeel, dat toch eigenlijk hun politieke bestaan legitimeert: dat bevolkingsdeel hoort er niet langer te zijn, gegeven het onbetwijfelde succes van decennia lang sociaaldemocratische beleid. Zulke haat-liefde kan dus verkeren in een soort blinde vlek en vervolgens in het advies om de eigen armoede leefbaar te houden ‘door in de eigen kracht te gaan staan’. (In een apart hoofdstuk van dit boek gaan we straks in op Wim Kok en diens oproep voor het loslaten van de linkse ideologische veren (Den Uyl-lezing 1995), een suggestie die stamt van VVD-ster Neelie (Smit-)Kroes, de toenmalige partner van de oud-linkse burgemeester van Rotterdam, Bram Peper, die de betrokken speech voor Wim Kok schreef. Wat zal Neelie daar achteraf nog vaak over gegiecheld hebben. De arbeiderspartij heeft zich zo niet alleen van haar ideologie maar intussen ook van zijn achterban bevrijd; ja hoor, Wim ervoer zijn suggestie zelf als een bevrijding.)
Terug naar onze linkse leider van de toekomst en zijn koppoter-kijk op de samenleving. Wat Asscher aanziet voor de kop is dus eigenlijk de buik: een snel maatschappelijk omlaag zakkende middenklasse, waaronder (niet op de tekening) nog de zeer armlastige klasse hangt. Als je goed kijkt, staart die geleidelijk verarmende middenklasse je aan door de navel die Asscher aanziet voor de mond. Steeds meer wordt ze vatbaar voor simpel-autoritaire heropvoeding. Ze blijft binnen tot de volgende stemronde.