‘Knielen in het zuur’

Knielen in het zuur’ wordt een heuse politiek geladen verhandeling over de talige verscheurdheid en de daarachter schuilgaande machtsongelijkheid hier in die brede regio van mislukte emancipatie en hoge armoedepercentages. Ze thematiseert het multiculturele drama dat zich voortzet na de inval van de Hollander in, zeg maar, het latere ‘Hertogdom Limburg’ en alles wat daar aan machtspolitiek op volgde. Aan de oppervlakte best vaak vermakelijk maar in wezen onthutsend en dramatisch in zijn sociaal-economische gevolgen.
Ooit vroeg een Westfries opgevoede katholieke collega, hoezo Limburgers zo zeer vasthouden aan oude godsdienstige gewoonten. Wandelend door Maastricht had hij namelijk ergens een bordje gezien: ‘boeteverblief’. Dat was ‘hingerum’. Een lollige variant van wat culturele distantie doet met beeldvorming. Vanuit de hoogte kan zoiets best fataal uitpakken: het ‘golem-effect‘ (zie de aankondiging op deze site ‘Wie de minachting treft’).
Wie over Vijlen, Mechelen en Epen doorsteekt naar Vlaanderen, kan zomaar in de Voerstreek belanden. Ouders verbeteren daar de kansen van hun dialectsprekende kinderen door ze aan te melden op Franstalige scholen. Hun naaste buren zoeken, surfend op een volgende moderniseringsgolf, juist Nederlandstalige stageplaatsen voor hun kinderen, die netzogoed als de verfranste buren, thuis hun ouders ‘plat’ horen koeterwalen. Kregen ooit beide vluchtelingenstromen-richting-andermans-taal het onderling aan de stok, iets wat in Voeren (oh nee: le Fouron) regelmatig voorkwam, goede kans dat ze elkaar bij het zoeken naar passende scheldwoorden vonden in hun aller moedertaal; hun Nederrijnse ‘dialect’.
Lek doe mich toch de Maas’ meende een ‘Hollands’ opgevoede Limburgse jongeman (later hooggeleerd) te hebben opgepikt van een Maastrichtse koopman. Dankzij levenslange klassesegregatie kwam hij het volkse ‘Leck du mich doch am Arsch’ (ingekort ‘lekmiejemaasj’) kennelijk nooit weer tegen. Stadse Maastrichtse ‘Sjengen’ spreken vandaag nog over hun plattelandse ommelui als ‘boeëren’. Talige distantie allemaal,  meestal tussen tegen elkaar uitgespeelde havenots, machteloze karnevals- en oktoberfeestvierders vol van vervaarlijke Politikverdrossenheit.
Wie van Aken richting Wallonië rijdt en dan weer terug, is eerst getuige van de geleidelijke franconisation van de Deutsche Gemeinschaft (dat miskende en historisch ongelukkige taalgebiedje in België, iets zuidelijker dan Maastricht, waar je overigens met je platte Nederrijns ook onmiddellijk en blij herkend wordt als ‘eigen volk’: ‘zut uur va hej?’) en, net zo amusant, in daarna omgekeerde richting de geleidelijke verduitsende verhaspeling van het Walloonse counterwelsh: de teksten bij verkeers- en reclameborden zijn soms heuse tranentrekkers (Robert Möller van de Luikse Universiteit maakte er een aandoenlijke studie van).
Bij hoog water liepen grote delen van het Maasdal wel twee keer jaarlijks onder. Konijnen vluchtten in de hagen tussen de velden. Daar kon je ze eenvoudig uit plukken, wadend door het water. Armeluiseten was het, door de eeuwen van heerlijke recepten voorzien met zoete koek en bruin bier. Zuurzoete varianten daarvan staan nu op de kaart in Limburgse restaurants: ‘knien in het zoer’ (nee, heus geen weggevallen l dus). Warm aanbevolen: smelt op de tong. Knielen doen Limburgers alleen nog om hun wandelschoenen te strikken. Zelden of nooit meer in de kerk. En zeker niet meer voor die blonde Hollander, of toch nog weer wel? Hoe Hollands is die geblondeerde Venlonaar eigenlijk? (plaatje: oernederlands of oerduits? Zoek op: Heinz Eickmans)

Terug naar het publicatie overzicht