‘Een laatste wachtwoord bij euthanasie’ dealt met de afnemende woordenschat van de vrager. Het moet een praktisch handboek worden voor de steeds trager vooruitdenkende en steeds vaker naar woorden zoekende senior. Snelle krimp van het verbale repertoire kan een belangrijke indicatie zijn voor het aanstaande lijden, waarvan de euthanasievrager nou juist verschoond wilde blijven. Op termijn zal zijn of haar hele identiteit vervagen, zijn karakter vervormen, zijn hele voorschoolse disciplinering weer ongedaan raken en daarmee zal vast ook de vraag rijzen, of dit de persoon nog wel is aan wie partner of kinderen zich langer verplicht voelen in hun eerst nog zo meelijdende mantelzorg.
Hoe maakt een letterlijk van zijn zinnen beroofde oudere nog duidelijk dat de ‘aan’-knop nu op ‘uit’ mag of zelfs moet? Dat is nog niet zo simpel: juist die vermaledijde communicatieve teruggang kan uiteindelijk de weg afsnijden naar een heldere, actuele wilsbevestiging, voorwaarde voor de juridische afdekking. Of juist omgekeerd, de weg naar een tijdige, geen lang uitstel verdragende ontkenning: de wens is er juist beslist nog niet, de omgeving herinnert zich weliswaar eerdere stellige uitlatingen, denkt in volle overtuiging dat die nu dus ook aan de orde zijn maar de stomme vrager vermag dat niet meer bijtijds en helder te ontkennen, vindt er in zijn groeiende versimpeling niet tijdig de woorden voor of weet even niet, waar het ook weer over ging.
De auteur ziet hier nu een uitweg in de vorm van een zorgvuldig gekozen wachtwoord. Hij baseert zich op ervaringen uit de eigen omgeving. De verdomd gemene teruggang in vocabulaire – zo meent hij te observeren – zet het laatst pas in bij relatief primitieve gevoelsuitingen. Wat uiteindelijk nog wel rest, is vaak een enkel woord, veelal een krachtterm of vloek. Door nu juist die bepaalde krachtterm een sleutelfunctie te geven bij de bevestiging dan wel juist de ontkenning van de actualiteit van de eerder bij herhaling geuite, toen nog principiële maar daarmee toen nog niet opportune afscheidswens, laat zich zijns inziens het dilemma van de uiteindelijk tekstarme wilsbevestiging, of juist de ontkenning daarvan, oplossen.
De auteur geeft voorbeelden: van ´verdulleme´ tot ´tering´; hij denkt zelf aan ´leckmiejemaasj´of ‘sacredju‘. Onzeker is hij nog op het punt van het vertrouwelijk houden van dit wachtwoord, om misbruik door de belanghebbende, steeds minder vertrouwenwekkende omgeving te voorkomen. Hoe straks één wachtwoord beide varianten van de laatste wil tegelijk kan afdekken, dus zowel bevesting als eventueel juist ontkenning, dat is volgens hem ‘van later zorg’. Hoewel dat laatste nog wel om aandacht vraagt, wil het handboek vooral ook praktisch bruikbaar zijn.
(febr’16)
