‘Nergens thuis in eeuwigheid’ vraagt aandacht voor het in vergetelheid rakende lot van Balthasar Gérard die al bijna 500 jaar op het plein voor hel- en hemelpoort van hot naar her wordt gejaagd.
Op vragen van de auteur, die weer eens zijn leven waagt voor een interview-aan-de-hemelpoort, geeft hij maar mondjesmaat antwoord. “Mijn zaak loopt nog, vandaar.”
Zijn botten, die na alle gruwelijke Hollandse torturen makkelijk los lieten, liggen in Keulen. Op het gerucht dat zij daar in de ‘Dreikönigenschrein’ worden bewaard, geeft hij liever geen commentaar. ‘Die paters’ die hem destijds vlot betaalden om Guillaume uit de weg te ruimen, lieten het mooi afweten toen het om zijn latere Heil ging. Heel dunnetjes, zo heeft hij stilletjes vernomen, staat er nu een deurtje op een kier: ‘In een tv-documentaire schijnt iemand de vraag opgeworpen te hebben, wie nou werkelijk destijds de extremisten waren. Maar een eigen zaaltje voor mij in het Nationaal Historisch Museum, dat schijnt ook weer van de baan.‘
Hij klampt zich aldoor vast aan een enkel briefje van een Magistraat uit Luxemburg. Dat heeft toen wel wat landgoederen en een titel opgeleverd voor de familie, maar de Keulse Dom ‘voert liever nog een Moor in zijn vaandel dan plek in te ruimen voor een heiligenbeeld van iemand die zich onbaatzuchtig offerde voor het katholieke belang’.
Dat er in Keulen ook nog een buitenlandse naamgenoot in het spel is, komt zijn zaak ook niet bepaald ten goede: ‘De akte Balthasar is hier afgehandeld‘ heet het dan. Gérard kan zich trouwens kwaad maken over het Protestantse label ‘Drie Wijzen’ voor ‘Drie Koningen’: ‘Een gotspe. Typisch protestantse streken van die Oranjes.’
Op het sombere gezicht verschijnt een moeizame grijns: ‘zwei Kölsch’ bestelt hij bij een bijklussende engel.
(juli2017)
