Ooit begon het, een eeuw geleden, met de vraag hoezo de aandelenmarkt plotsklaps instortte en niet meer wilde bijtrekken. De verklaring zat hem niet zozeer in de reële economie maar vooral in het ontbreken van toekomstvertrouwen op de financiële markten: pure beeldvorming dus. Mensen kunnen niet anders dan reageren op wat zij menen dat het geval is, dat is immers alles wat zij weten.
Het gaat daarbij niet alleen om vertekende beelden die mensen hebben van anderen, nee, het gaat minstens zo zeer ook om zelfbeelden, vaak al net zo vertekend. Bovendien hoeven ze er helemaal niet zover naast te zitten wanneer ze getoetst worden op hun realiteitsgehalte. Het is daarom allerminst zeker dat stereotypen verdwijnen door toetsing aan de werkelijkheid: beeldvorming kan net zo goed akelige bijwerkingen en fatale gevolgen hebben, als die beelden door de alledaagse praktijk bevestigd worden. We spreken dan van accurate stereotyping. Dat mechanisme is in de praktijk net zo link als de inaccurate variant.
Beeldvorming boven werkelijkheid
Beeldvorming, dat is eigenlijk het hoofdthema waar de auteur, via de omweg van zijn “Mergellandse Impressies” een vinger achter wil krijgen. Het moet een handboek worden voor de bezinnelijke wandelaar in de verhollandste Eiffel. Niet wat werkelijk is, maar wat werkelijk lijkt, is bepalend voor hoe de mens op die werkelijkheid reageert. De mededeling ‘er ligt een slang in de lift’ kan heel verschillend uitpakken naargelang een passerende hotelgast denkt aan een tuinslang dan wel aan een gifslang. De socioloog W.I. Thomas, of eigenlijk zijn student-assistente – later pas werd ze zijn vrouw – formuleerde (aldus collega Merton vanuit een universitaire bejaardenopvang) dit sociologische theorema: If men define situations as real, they are real in their consequences.
Gewapend met dit, vermoedelijk ook al bij de hogere apen doorgedrongen inzicht kun je mooie observaties doen. De auteur kan het niet laten om te wijzen op ‘the ethnicity of class’ respectievelijk ‘the class of ethnicity’, twee prachtige voorbeelden.
The ethnicity of class
In het eerste geval zullen mensen die leven onder vergelijkbare omstandigheden (denk aan klasse-verhoudingen), ertoe neigen om allerlei gewoonten die daar ontstaan, op te vatten als typisch voor ‘hun eigen soort’. En wie onder heel andere condities leeft, zal die ´soort´ dan al snel herkennen, meestal afstandelijk: ze ruiken anders, dragen andere kleren en versiersels, spreken woorden anders uit of in een andere volgorde, zoeken de aandacht anders en geven hun geld uit aan andere dingen. Hun klasse is verworden tot hun etniciteit, ze worden als een aparte soort gezien en zien zich ook zelf zo en willen liefst zo blijven. Maar een heuse ‘soort’ zijn ze dus niet: mochten ze sociaal klimmen of dalen, dan lopen ze daar tegenaan.
The class of ethnicity
Het tweede geval doet zich voor als etnische minderheden vrijwel alle onder dezelfde condities leven in hun nieuwe land. Worden ze bij toelating bij voorbeeld gescreend op ‘minimaal een academische opleiding met een aantoonbare kans op een baan, en anders: no green card’? Of worden ze juist drempelloos geworven om in het nieuwe land laagbetaalde, eenvoudige, vieze en ongezonde karwijtjes te doen, waar de autochtonen aldaar zich te goed voor voelen? In het eerste geval dreigen hun kinderen oververtegenwoordigd te raken onder de geprivilegieerden, in het tweede juist onder de gedepriveerden. In de beeldvorming zal hun manifeste slimheid of juist hun kennelijke gebrek binnen de kortste keren worden geassocieerd met hun etniciteit, niet met de sociale klasse waarop zij bij binnenkomst zijn geselecteerd. In al haar klasse-varianten wordt hun nieuwe en ‘valse’ etniciteit hen zelf pas weer duidelijk bij het bezoeken van het eigen herkomstland, alwaar die eigen etniciteit dan tot hun schrik niet domineert. Hun ‘soort’ wordt daar juist herkend als sociale klasse.
Stereotypering over en weer
Al drie eeuwen doen Hollandse dominees in Zuid-Limburg min of meer hun best om het Limburgse beeld van ‘den Hollander’ als een veelal agressieve schurk, een autoritaire bemoeial of een achterbakse profiteur bij te schaven. Dat wil niet goed lukken, zolang het stereotype aldoor nieuw wordt gevoed. En aldoor weer ontbeert ‘den Hollander’ het vermogen om in de Limburger meer te herkennen dan een doorgaans wauwelend-trage domoor met een zwakke moraal, lui en hardleers, heropvoedings-rijp.
Mechelen vreest nu dat de weinige Limburgse kinderen die daar nog worden geboren, straks denken dat de meeste Hollandse vrouwen geen man willen of kunnen vinden, dat ze paarsgewijs gecombineerd worden uit een meer dominant en een zich onderschikkend geval, die zich nu eens op hoge toontjes overmatig bezorgd over elkaar tonen, om dan weer bars hun enorme weerzin lucht te geven tegenover hun ‘Lebensabschnitt-Gesellin’ met kennelijk korte halfwaardetijd.
De auteur wacht nog op een reactie van Thierry Baudet die hij vroeg om Zijn Boreale Licht over deze ontwikkeling te laten schijnen, voordat hij zich aan een beargumenteerd oordeel waagt. Diens fractiegenoot in de Tweede Kamer blijkt zijn Limburgse adres te hebben verwisseld voor een Amsterdamse stek. Hij bevestigt daarmee aldaar weer een ander stereotype.
(Juni’19)
