Het was ooit de opzet van Frater Lambertus van de Bededictijnenabdij in Mamelis om de geschiedenis na te pluizen van het klooster. Hoewel, dat klooster had een veel minder lange en vooral minder trotse geschiedenis dan de grote Mameliser hoeve waar de abdij historisch bij hoorde. Dus koos Lambertus voor die minder vervaarlijke insteek.
Lang geleden was de hoeve Mamelis (deel van) een van de keizerlijke bevoorradingsboerderijen rondom Aken ten tijde van Karel de Grote. Op die hoeve huwde eeuwen later in 1800 de oudste knecht Radermacher met de weduwe van zijn baas, de overleden pachter. De uit die nieuwe combinatie geboren kinderen zouden via erfenissen ooit mede-eigenaar worden van een voormalig brouwerijtje, later een kleine boerderij, schuin aan de overkant van het klooster en van de hoeve, het nog weer latere Hotel Piethaan (Nu: ‘Hotel De Drie Landen’ en sinds de huisvesting van Oekraïense vluchtelingen in de volksmond ‘Hotel Oekraïne’).
Bij het napluizen van de opeenvolgende generaties Radermacher in de Mameliser Hoeve stuitte de monnik tot zijn verbazing op een andere Mameliser herbergier van vóór 1900 met de naam Jungbluth. Die tweede herbergier in het gehucht bleek ooit een vrijwel directe overbuurman te zijn geweest van Hotel Piethaan: hij was herbergier van Hotel ‘Het Witte Huis’.
Vooraleer alle relevante gegevens achterhaald waren, leek Lambertus’ administratie even knap in de war: hij kende Jungbluth alleen van een uiterst recente, voor hem nog verse combinatie Jungbluth-Radermacher. Reden voor uw auteur (door dit alles plotseling direct betrokken) om genealogische hulp in te roepen. En inderdaad, jawel: beide jonge twintigste eeuwse partners waren afstammelingen van de respectieve families en inderdaad al eerder verwant, zij het niet eerder bloedverwant.
Zo ontstond het idee van een complete familie-saga, daar op die vierkante kilometer tijdens de overgang van een agrarische naar een vroeg-industriële samenleving. Of je die overgang toen vooruitgang kon noemen is – zo blijkt helaas – nog maar de vraag.
Ongevraagde intimiteiten en bloedvermenging
‘Twee herbergiers tussen Orsbach en Vijlen: Leonhard Joseph Jungbluth (geb. 1806) en Johann Pieter Radermacher (geb. 1802)’ bevat alle ingrediënten voor minstens twee eeuwen Mameliser familiesaga op de heuvelachtige hectare, daar waar Nederland klem zit tussen België en Duitsland en waar het Ripuarisch voor analfabetisme werd aangezien (en nog). We gaan straks familiegeschiedenis vastleggen voor de (klein-)kinderen.
Al zeker tweeduizend jaar vragen hier langs de Selzerbeek (eigenlijk Velserbeek, zie elders op deze site) doortrekkende legers de weg en laten er heus niet alleen de paarden drinken. In hun spoor het vrouwvolk dat zich generaties lang inlaat voor ‘visematenten’. Ongevraagde intimiteiten en bloedvermenging in overvloed.
Nu weer eens in het Nederlands, dan weer in het Duits (een poosje ook in het Frans) deden die familiale voorvaderen aangifte bij de Vijlense dan wel Orsbacher pastoor en almaar wisselende regionale overheden, van even zo makkelijk snel weer overleden nakomelingen, meestal ondertekend met een kruisje; hun naam spellen was er vaak niet bij.
Verhollandisering en lagere lonen
Onder het regime van Willem I hebben de beide vaders van deze herbergiers (‘oudbetovergrootvaders‘) toegekeken hoe – zeven of acht generaties geleden – voor hun voordeuren de Akense Steenweg (1824) werd aangelegd, die Maastricht verbond met Aken en zo de lokale economie moest aanjagen en verhollandiseren. Andere zoons hebben op die aanleg toezicht gehouden. Uit Aken verdreven protestantse ondernemers deden er met het onder hollands gezag lagere dagloon voor katholieke textielarbeiders en koperslagers tijdelijk hun voordeel mee ten koste van de lokale bevolking. Betovergrootvaders planden er een tramweg langs en richtten er de eerste ‘Rooms-Katholieke Vaalser Bezuinigingspartij’ (1931) op in een ‘vooroorlogse’ Duitssprekende Nederlandse gemeenteraad. In die raad pleitten juist weer andere voorouders vergeefs voor broodnodige ondersteuning van de vele arbeidersgezinnen in bittere armoede.
Onderwijzerskinderen zonder ouders, aanhoudende epidemiëen en dramatische kinderarbeid
Kort gezegd komt het verhaal erop neer dat het latere Hotel Piethaan in eerste instantie bovenop een forse bron gebouwd is door een onderwijzersechtpaar Mertens uit het nabij gelegen Vijlen. Het waren Duitsers maar dat was in deze omgeving van weinig belang. Misschien wilden ze er wel ooit school gaan houden, zo tussen de bergdorpen Vijlen en Orsbach, tussen Nyswiller en Lemiers. Helaas kwamen ze vóór die tijd te overlijden en werden hun (wees)kinderen ondergebracht bij diverse families in Mamelis.
Een van die dochtertjes Mertens huwt daarop in 1825 met een zoon van de eerst nog meesterkenecht, nu pachter Radermacher van Hoeve Mamelis, bij wiens ouders ze dus inwoont. Hun beider zoon (dat is de derde generatie dus) wordt via die omweg deels eigenaar van het latere Hotel Piethaan. Een ander dochtertje Mertens huwt een landbouwer Cuvelier. Ook zij worden daarmee deels eigenaar maar al in 1842 komt het tot een publieke verkoop van Cuveliers brouwerijtje in de latere Piethaan, waarbij de Radermacher-tak het deel van de Cuvelier-tak kennelijk overneemt. De al genoemde, toen twaalfjarige Radermacher die daarmee erfgenaam wordt, zal er echter ook nooit komen te wonen.
In de jaren 1863 tot 1869 overlijden vijf van zijn jonge kinderen (vierde gerneratie), hijzelf en zijn vader (alle op de Hoeve Mamelis), wat wijst op een hardnekkige epidemie. Pas in 1893, als ook de Hoeve Mamelis in het openbaar wordt verkocht zal de intussen wel overlevende zoon Jan Pieter uit die vierde generatie eindelijk het latere Hotel Piethaan betrekken.
Tot die tijd is dat gebouw kennelijk verhuurd aan een of meerdere families Jungbluth. Die Jungbluths komen uit de omgeving Vijlen/Mechelen en zijn eerst nog dagloners in de landbouw. Het gros van hen maakt vanuit Mamelis noodgedwongen de overstap naar textielarbeid in Vaals, later Aken, eventueel via de spinnerij-fabriek in Lemiers met haar onvoorstelbaar slechte werkomstandigheden. Zij en hun kinderen zullen meer dan een eeuw lang alle nare ervaringen opdoen die stadsproletariaat in die tijd onderging (Zie elders op deze site hun geschiedenis onder ‘Oudoom Broeder Thaddeus …’). Een van hen echter, Jean Leonard, geboren in 1806, blijft wonen in Mamelis. Hij was kantonnier bij de zojuist aangelegde steenweg van Maastricht richting Aken en gehuwd met een boerendochter uit het Duitse deel van Lemiers. Hij kocht – na zijn vertrek als herbergier uit de Piethaan – aan de overkant het latere ‘Hotel Het Witte Huis’, waarbij twee van zijn kleindochters met de naam Linde vanuit het nu Belgische Gemmenich bij hun opnieuw herbergierende opa introkken. Het Witte Huis was tot die tijd eigendom van de gepensioneerde burgemeester van Vaals Von Pelser-Berenberg die intussen woonde in Kasteel Lemiers (volgens de notaris destijds lag dat kasteel toen in ‘Pruissen’).
Laat nu een van die inwonende kleindochters (Linde-Jungbluth) huwen met een jonge zwager (Stassen) van de Radermachers in de Piethaan (De Stassens kwamen van de Burcht in het Duitse Seffent) die daar bij zijn met Radermacher getrouwde zus inwoonde: gewoon de jongeman van de overkant. Daarmee is dan de vermoede link eindelijk gelegd: aanverwant zijn de families dus wel, niet bloedverwant. Dat laatste zou pas veel later gebeuren.
Stoere verhalen verteld door Karel de Grote
Trouwens: sprak Karel de Grote in zijn tijd werkelijk plat Ripuarisch (zoals Jochen Laschet concludeert in zijn presentatie over Karels intellectuele dienaar Alcuinus voor de historische vereniging Sankt Tolbert) als hij hier voor een soepje en een kopstoot binnen wipte in Mameliser herbergjes tijdens zijn stoere wandelingen rondom de Rijksstad Aken en haar later grensoverschrijdende ommelanden? Zette hij hier tot vervelens toe een boom op over de vorderingen van de bouw van zijn Akense Dom? Bleef hij ook hier niet van de jongedames af? Hij ‘hield meer van gras dan van hooi’ zegt de overlevering. En de gevolgen? Ha! Familiegeheimen, lang nog doorverteld of juist doodgezwegen.
“Sjiebe, sjiebe langs die Völser jrens.” (Tekst Vaalser carnavalslied: sjiebe = schuiven, smokkelen.)
Bijgewerkt aug 2023
Terug naar het publicatie overzicht