Twee Heren dienen

Als het aan hen lag en ze werkelijk kwaadwillend zouden zijn, dan zouden grote werkgevers in Aken op elk hen passend moment kunnen besluiten om het ‘perpetuum mobile’ dat zij in hun geheime kluizen bewaarden, in te zetten in hun fabrieken. Dat zou dan wel het einde inluiden voor het lot van de gewone arbeider, zo wist opa Jacobi te vertellen. Het gewone werkvolk zou echt brodeloos worden als zulke invoelende bazen het niet langer zo goed met hen voorhadden. Hoe opa dat wist en van wie?
Tja, zou opa’s kijk op de wereld soms voortvloeien uit het format “ik hou ze dom, dan hou jij ze arm”? We gaan het vraagstuk verkennen van de rollenverdeling bij ‘de opium van het volk’.

Tafelgesprekken van een vakbondsman
Twee Heren dienen’ wordt een schotschrift op het scherp van de snee, een schrift dat terugvoert naar de pubertijd van de auteur en zijn herinneringen aan de tafelgesprekken van zijn vader. Die was van beroep stoker op de Vaalser Textielfabrieken (VTF). Hij zat daar ook in de ondernemingsraad, dat had je toen net. In zijn weinige vrije tijd was hij tevens lid van de nieuwerwetse parochieraad van de toen gloednieuwe, inmiddels alweer lang opgeheven Sint Jozefparochie in Vaals. Hij was bovendien kaderlid van de katholieke vakbond (St. Lambertus, de textielbond van het NKV) die in die tijd nadacht over fusie. Eerst met de Katholieke Mijnwerkersbond Sint Barbara, met de Metaalbond Sint Eloy en de Industriebond Sint Willibrordus, uiteindelijk verenigd in de Katholieke Industriebond NKV. Later met  de algemene (onkerkelijke) bond (industriebond NVV) in de Industriebond FNV. Bepaald geen sinecure, al die diverse invalshoeken, elk met voor- en nadelen. De tafelgesprekken gingen dan ook ergens over.
Één Heer voor doordeweeks en een andere Heer voor ’s zondags
Het daarop terugkijkende schotschrift – dat hier nu wordt aangekondigd, maar al tijden in de therapeutische steigers staat – thematiseert – tegen de tijd dat het klaar is uiteraard – niet minder dan de tastbare God.
Ja heus. Geen dag immers zonder ‘d’r Heer’ in die huiselijke tafelgesprekken. Wie is dat dan wel? Toch niet de Almachtige Zelf, of eigenlijk toch wel? Het antwoord moest telkens opnieuw worden afgeleid uit de context van het verhaal van de dag: werk dan wel kerk, her dan wel der.
’s Zondags wordt ‘d’r Heer’ voorwaar lijfelijk tastbaar in liefst twee stoffelijke gedaanten tegelijk. De Een knielt (uiteraard met zijn gezin) in de voorste (ook zonder naamplaatje voor hem gereserveerde) kerkbank en buiten staat zijn glimmende bolide met de vermelding CC (verwijzend naar zijn erefunctie bij het Nederlandse consulaat in Aken). De Ander beweegt plechtig prevelend (en nauwgezet gemonitord door zijn eng bevriende koster) in kerkelijk gewaad achter het enorme blinkende blok marmer dat de Eerste de Ander bij de bouw van ‘zijn’ St.Jozefkerk schonk: versteende arbeid, aangeboden namens het trouwe VTF-werkvolk in de uiteindelijk laatste textielarbeid in Vaals.
De lokale machts- en statusverdeling
Hun namen: Hermans en Peters. De Een regeert de Vaalser TextielFabrieken, de Ander de St.Jozefparochie, samen één. In de tafelgesprekken is dit vaak moeilijk uit elkaar te houden, misschien ook in de burgerschapsvorming van de tafelgenoten en beslist in hun perceptie van de lokale machts- en statusverdeling. In de ene gedaante vraagt Hij om een loonoffer tot behoud van werk nu, in de andere om een acute kerkbijdrage tot later hemels heil. Beide keren met succes, opgehoest uit een karig loon, het gezinsinkomen van een ongeschoolde arbeider die het onacceptabel zou vinden als zijn vrouw ‘zou moeten werken’.
In beide gedaanten hoegenaamd niet onbemiddeld, keert d’r Heer zich uiteindelijk af van zijn respectieve kuddes die elkaar grotendeels overlappen. De een vanwege een naderend fabrieksfaillissement, de ander vanwege kerkelijk pensioen. De leemte die hun beider kuddes dan rest, is doorgaans grotere armoe: baanloos met vervolgens extreem lage pensioenen en uiteindelijk ook geestelijk tamelijk ziel- en heilloos.
Als de kudde (dan wel de nakomelingen daarvan) vandaag een van haar schapen ten grave draagt, dan luiden op het Vaalser kerkhof (toch zeker niet op voorwaarde van bijbetaling, hoop ik) de ooit door de Ene Heer aan de Andere geschonken kerkklokken. Deze schenking werd officieel gefinancierd uit het hoogst eigen gezinsportemonnee van de Eerste, nou ja: hoe eigen was dat? De namen die in die klokken gegrift staan, zijn in ieder geval niet die van hen die er in het zweet huns aanschijns de door hun baas ontvreemde meerwaarde voor produceerden. Het zijn de namen van de nakomelingen van de Ene Heer. Mooi en plechtstatig geluid, die klokken; niemand die er verder nog wat achter vermoedt.
Opzien naar ‘d’r Heer, in eender welke gedaante
Bij gelegenheid zal de auteur trouwens op een van zijn risicovolle toeren richting hemelpoort proberen om beide Heren kort te spreken. Kwam d’r pap ooit wel eens langs in hún tafelgesprekken, bij hen thuis? En zo ja, dan hopelijk toch als een moeilijke kerel die zich niet liet misleiden, of dacht hij dat zelf maar?
Hoewel, of zo’n ontmoeting bij de hemelpoort er komt? Bij nader inzien valt moeilijk te geloven dat beide Heren daar in eeuwigheid in dezelfde ruimte verkeren als d’r pap. Dat was althans niet het duurzame toekomstperspectief dat geleidelijk aan in de huiselijke tafelgesprekken boven kwam drijven. Eerder nog dacht pap zelf, daar bij die hemelpoort nooit te zullen belanden. Niet vanwege een negatieve Eindbeoordeling bij Sint Petrus, eerder omdat ‘de opium voor het volk’ zijn werking had verloren, net als zijn onderdanig opzien naar d’r Heer, in eender welke gedaante. Groeiend inzicht, de Verlichting ging aan, zeg maar.
(febr2016)

Terug naar het publicatie overzicht