Op 3 april 1942 wordt Jan Reinier Rothkrans gedeporteerd naar concentratiekamp Dachau. Hij is kapelaan in Vaals. Wij gaan hem in herinnering roepen. Weggevoerd vanuit Maastricht (waar hij dan al vast zit sinds november ’41; hij laat er nog snel zeven slechte kiezen trekken) krijgt hij bij de grensovergang in Vaals van de SS gedaan, dat hij bij de huishoudster van de katholieke clerus wat ondergoed mag ophalen. Zwijgend (de SS ziet toe) neemt hij buiten afscheid van zijn ‘Mijnheer Pastoor’ Prickaerts. Die wordt later dat jaar ook ingerekend en komt in oktober ’44 weer vrij. (De latere pastoor Louis van den Dungen van Lemiers zat ook vast in Dachau.) Hun publieke keuze contra de nationaal-socialistische ideologie komt de priesters zwaar te staan.
Rothkrans’ verslag ‘Dachau, Hel en Hemel’ laat zien hoe de kapelaan met gevangenennummer 29666 zich daar onder godsonmogelijke omstandigheden in en rond de priesterbarak overeind weet te houden dankzij zijn extreem rechtzinnige geloofsovertuiging en zijn blinde vertrouwen in de Heilige Maagd. Ook toen ze hem de kans boden te vertrekken mits hij zou dimmen, weigerde hij principieel: de nazi-ideologie was immers te erg. Overigens net als het communisme, betoogt Rothkrans gedurig. Hij zette er zijn lijden voort en belandde uitzichtloos in de ziekenbarak, ‘offeraar voor God en Zijn Rijk’. Als ongelovige lezer stokt je de adem.
Nico Rost is communist en lotgenoot van Rothkrans. Ook hij doet over Dachau uitgebreid verslag, in zijn ‘Goethe in Dachau’. Waar Rothkrans zich vastklampt aan zijn katholieke waarheden, daar moet Rost het hebben van een waanzinnige ‘innere immigration’ in zijn grote liefde, de Duitse literatuur. Waar de een eindeloos uitweidt over de verdiensten van in Dachau ingesloten bisschoppen en priesters, verhaalt de ander manisch over zijn gedachtewisselingen met linkse politieke leiders en schrijvers die daar onder zijn ogen en handen veelal creperen. Rost noemt Rothkrans ‘een halve heilige’ die dagelijks de patiënten met vlektyfus opzoekt in de ziekenbarakken en zijn laatste stukken brood weggeeft. Later zal Jacques Wallage Nico Rost eren, onder meer door in Groningen een straat naar hem te vernoemen …
Na zijn bevrijding eind april ‘45 reist Rothkrans in mei huiswaarts. In de hem ooit zo vertrouwde, nu volledig kapotgeschoten en plat gebombardeerde stad Aken moet hij vragen naar de weg richting Vaals: hij herkent de stad niet meer. Na een geweldig enthousiast onthaal door Vaalsenaren verstopt pastoor Prickaerts hem daags daarna in de kelder onder hun Pauluskerk, zodat hem de voorgeschreven tien dagen ontsmetting in Eindhoven bespaard blijven.
Rothkrans keerde bepaald niet flamboyant terug; dat staat in schril contrast tot het latere grote nationaal symbool van het verzet, in jeep, geparfumeerd en met prinselijke praatjes. Maar mocht straks de naam vacant worden van de Vaalser Prins Bernardstraat, dan zou het wel passen om ook aan kapelaan Rothkrans te denken. Er mogen wel wat meer tegendraadse struikelstenen gelegd in dat soms heldhaftige voorstadje van Aken.
